Over de rivier die het spreken is


Ik stel me op dit moment voor dat taal het middel bij uitstek is dat ons met elkaar verbindt. De banaliteit van het spreken is vermoedelijk zodanig, dat dit niet opvalt, maar laten we het omdraaien: wat blijft achter als de gesprekken opdrogen? Wat blijft dan over van Aristoteles' zoön politikon? Wat resteert dan nog van Cicero's ideale vriendschap? 

Wat mij betreft heeft het spreken echter iets vreemds. Het is alsof het afleidt, herhaalt, afslijt en afstompt, maar ook inspireert, beweegt, ervaringen bepaalt en deze zelfs mogelijk maakt. Ik vraag me soms af hoeveel van ons spreken aan die laatste groep aspecten bijdraagt, zodra we banden aanhalen, meedoen aan de dagelijkse uitwisselingen, leuk willen doen, erbij willen horen en nieuwe banden willen aangaan. Waarschijnlijk niet bijster veel. Het spreken is bij uitstek het middel tot aftoetsing en (her)bevestiging. De ingetrapte open deur bestaat niet voor niets slechts in de taal. 

Daarom brengt het spreken een soort onzekerheid met zich mee. Wanneer komt immers de dag dat je bij iemand niets meer te zeggen hebt of dat de ander er genoeg van heeft? Niet dat dit erg is, maar het schijnt dat het spreken plaatsvindt in de schaduw van de gedachte dat 'alles al gezegd is' en 'het leven een citaat is'. Daarom stel ik mezelf soms de vraag: Voor hoelang ben ik bereid om mezelf of, en dat komt op hetzelfde neer, mijn vertoog te herhalen? En wat zegt dat over de mate van genegenheid bij de persoon in kwestie? Of de hoeveelheid lafheid, of juist moed? En als herhaling stoort, is zwijgen dan een geschenk? En bovenal, wat is de oogst van het herhaalde spreken? Dat kan veel zijn, het kan van alles zijn. 

Het spreken is telkens weer een poging om uit de veilige beslotenheid van de gedachtewereld te treden en een stap naar de ander toe te zetten. Een geste, misschien. Ik herhaal mezelf immers niet enkel voor mezelf. Voor veel vormen van spreken is dus een beetje moed nodig, net als goed vertrouwen, want nooit bestaat de garantie dat woorden hun doel treffen. Toch is dat misschien juist de mooie kant van het spreken. Het onverwachte en de onzekerheid, onder andere van de oogst. Het is aangenaam om een verhaal, ervaring, groet of mededeling als een geste te zien, als iets waar een klein beetje moed voor nodig is. 

Ook van mezelf weet ik niet wat ik nog allemaal zou kunnen denken, zeggen of horen. Wat ik wel weet, is dat het spreken de moeite waard blijft door mijn vertoog steeds opnieuw uit te vinden en bij te vijlen. Om die vervolgens met bepaalde personen op bepaalde plaatsen te delen, steeds in de hoop dat ik op mijn beurt iemand tegen het lijf loop die met zijn of haar spreken iets nieuws brengt. Gewoon, omdat het kan. 

Omdat het spreken een rivier is (dat wil ik althans graag geloven), kan een vooruitzicht bestaan. In de stroming ontstaan telkens nieuwe golven en reflecties, oftewel nieuwe ideeën en herinneringen. Daarom spring ik er vaak in, met de hoop een goudvisje te vangen. Die gedachte is tegelijkertijd fascinerend en beangstigend. Met je spreken kun je rimpelingen veroorzaken en iets achterlaten, maar wat precies, en voor hoelang? Hoever rolt de rimpeling voort?


[Foto: de Pont Saint-Bénézet in Avignon. Eigen werk.]

Reacties

Populaire posts van deze blog

Lawrence Principe, 'The Secrets of Alchemy': review

Mulisch en Márquez: van woorden naar beelden

Het Midden-Oosten ontdekken: van een Vlaams muziekfestival tot de 12e-eeuwse al-Sohrawardi