Murakami's droge komedie-filosofietjes
In het achtste deel van het zesde hoofdstuk in De jacht op het verloren schaap geeft de Japanse auteur Haruki Murakami een dialoog tussen een chauffeur en de hoofdpersoon. De eerste heeft zijn christelijke geloof, de tweede zijn alledaagse 'gemiddeldheid'. En een kat. Een oude, lelijke en stinkende kat.
'Zoet maar, zoet maar', zei de chauffeur in de richting van de kat, maar hij stak er wijselijk zijn handen toch maar niet naar uit. 'Hoe heet hij?'
'Niets. Hij heeft geen naam.'
'Hoe roept u hem dan?'
'Ik roep hem niet', zei ik. 'Hij bestaat gewoon.'
De hoofdpersoon is een onopvallend persoon, zonder veel ambitie, zonder veel talent, zonder flamboyante kantjes in zijn karakter. Hij is een heel gewone, doodnormale persoonlijkheid die het allemaal wel best vindt, zoiets. Dat kristalliseert hier in het feit dat hij ook de kat niet achterna loopt of roept. Voor hem zijn de dingen nu eenmaal zoals ze zijn, klaar uit, en dus laat hij de dingen op zijn beloop gaan. Net als de kat, heeft ook hij zelf eigenlijk geen naam in de roman. Hij bestaat gewoon.
Reacties
Een reactie posten