Utopische en dystopische fratsen tussen ooit en ergens


Doorheen de geschiedenis kende men het onnatuurlijke, bizarre, beangstigende en anderwereldse met name twee plaatsen toe. De eerste is tijdgebonden, en betreft een ver en onbepaald verleden. De tweede is plaatsgebonden, en betreft de periferie van de bekende, vertrouwde wereld. Het verleden is nu eens mythisch, dan eens legendarisch. Het verleden staat het wonderlijke toe in de autochtone leefwereld te hebben bestaan, zoals de Delfische Python en de vele andere draken in de Griekse mythologie. Voorbij de grens van het bekende werd de wereld wonderlijker. Het lijkt daarom niet toevallig dat de (Atheense) Grieken heksen, marginale figuren in de maatschappij die ze zijn, lokaliseerden in onder andere Thessalië en de kustgebieden langs de Zwarte Zee, toen het einde van de beschaafde wereld.[1] Ook de sjamaanachtige Orfeus kwam uit Thracië, voorbij de Griekse leefwereld. Hoe verder weg de gebieden lagen, hoe wonderlijker de verhalen werden. Niet voor niets zijn de epische heldenavonturen van Herakles, de Argonauten, Perseus en Odysseus tegelijkertijd gevuld met monsters en magie, én met lange, verre reizen. Die combinatie zou nog lang navolging vinden, bijvoorbeeld in Ariosto’s Orlando furioso en RabelaisGargantua en Pentagruel.

Hoe verder men van het centrum van de middeleeuwse wereldkaart naar de exotische en afgelegen landen in de periferie gaat, hoe gekker de landen en hun bewoners werden voorgesteld. Neem nu ptolemeïsche Geographia uit de vijftiende-eeuwse Codex Lat. VF. 32, bewaard in de Nationale Bibliotheek te Napels. Bezuiden de Sahara woonden kennelijk allerlei kannibalen (anthropofagi ethiopes), of mensen die alleen vis eten. Elders zouden mensen leven van paarden (ipofagi sarmate).[2] Andere middeleeuwse kaarten laten onder invloed van PliniusHistoria naturalis antipoden voorbij de evenaar zien. Mensen met één been leven daar, of met het gezicht in hun borstkas. Plinius' enclyclopedie bevatte veel wonderlijke 'feiten' en was een invloedrijke bron, net als de Fysiologus. De legendarische, barbaarse reuzen Gog en Magog uit de Bijbel zijn in het noordwesten van Azië te vinden, eens door Alexander de Grote tot achter de Kaukasus verdreven, die vervolgens op slot en grendel ging.

Blemmyes
Detail van de Hereford mappamundi: zuidelijke uiteinde van de wereld.

Al die wezens hoefden niet echt te bestaan om toch werkelijk te zijn voor de klassieken, middeleeuwers en vroegmodernen. Doorheen de al dan niet gefingeerde reisliteratuur komen de buitenissigheden veel voor, bijvoorbeeld in The Travels of Sir John Mandeville (14e eeuw). Zo zag Marco Polo in Azië de neushoorn aan voor een eenhoorn, blijkens de Il Milione (ca. 1300). Hij kende het echte dier immers niet, maar wel de Europese verhalen over eenhoorns, waarlangs de interpretatie geschiedde.[3] Maar ook idyllische plaatsen lagen voorbij de horizon. Eden is een fictief eiland in het verre oosten op sommige kaarten. En daar heb je het wonderbaarlijke land van Presbyter Johannes, die voor de middeleeuwers de voorvechter van het christendom in dat goeddeels onbekende werelddeel. Verder werden de paradijselijke Elysische velden door de oude Grieken bijvoorbeeld voorbij de horizon geplaatst, maar dan in het westen.

Volkeren met voorbeeldige deugden woonden daar. Zo waren de Germanen voor Julius Caesar blijkens zijn De bello Gallico (1e eeuw v.Chr.) een voorbeeld van dapperheid tegenover de Romeinse verwijfdheid, en golden de Hyperboreeërs in het hoge noorden als voorbeelden. Pindaros (6e eeuw v.Chr.) schrijft in zijn tiende Pythische ode (III):
    ‘And the Muse never leaves that land [Hyperborea],
    For this is their life:
    Everywhere the girls are dancing,
    And the sound of the harps is loud,
    And the noise of the flutes.
    They bind their hair with bay leaves of gold,
    They feast and are glad.
    And sickness never, nor cursed old age
    Touches their holy bodies:
    Without toil, without war
    They dwell.’[4]
Verre landen zouden ook wel eens rijk kunnen zijn. Zo zou men ergens een Eldorado kunnen vinden, of eilanden waar iedereen rijk was, en waar de samenleving ideaal was. Zo zagen sommige westerlingen voorbeeldige, pure individuen in verre inheemse culturen, waar men nog op onbezoedelde wijze in contact stond met de natuur. Semioticus en letterkundige Umberto Eco spreekt in dit verband van ‘exotisme’: ‘by which is a given culture, through misinterpretation and aesthetic bricolage, invents an ideal image of a distant culture, such as the chinoisieries of the past, or Gauguin’s Polynesia, or the Siddartha syndrome of the hippies, or the Paris of Vincente Minelli’.[5]

In de literatuur werd de utopische spiegel niet voor niets op verre eilanden geplaatst. Het beroemde Atlantis in de Timaeus en Critias (4e eeuw v.Chr.) van Plato is een vroeg voorbeeld. Die volstrekt ideële heilstaat werd door Theopompos van Chios (ca. 380 - ca. 315 v.Chr.) op satirische wijze overtroffen met zijn Meropis, in de verloren gegane Philippica.[6]

De wonderlijke, ideale staat vond navolging op intellectuele wijze. Tommaso Campanella deed een een ernstige poging in het verdeelde Italië de perfecte staat te bewerkstelligen, faalde, en schreef in gevangenschap het utopische Zonnestad (1602), over een ver weg gelegen stad. Campanella had zich hiertoe laten inspireren door de stad Adocentyn uit het Arabische, middeleeuwse magiehandboek Picatrix (boek IV, 3). Adocentyn zou gesticht zijn door Hermes in Egypte, en de inwoners bezaten alle geheime kennis die er was. De stad houdt feitelijk het midden tussen 'lang geleden' en 'ver weg'. De Engelse humanist Thomas More ging Campanella voor met de Utopia (1516). De beschreven samenleving doet, met een anachronisme, denken aan een communistisch regime, maar hoe het ook zij, de etymologie van de naam is veelzeggend. Mores Griekse neologisme utopia betekent namelijk ‘niet-plaats’ (helaas wordt leven in een utopie daarmee een contradictio in terminis). Er wordt dan ook geen eutopia ‘goede plaats’ mee bedoeld. Op geheel intellectuele maar ludieke wijze haakt de Franse humanist François Rabelais in op het idee van exotische, wonderbaarlijke eilanden. In het vierde boek van Gargantua en Pentagruel (1552) doen de reizende hoofdpersonen namelijk Medamothi aan. De naam betekent ‘geen plaats’. Op dit rijke eiland koopt men onder andere de volgende onmogelijke kunstwerken:
  1. een portret van een dienaar die zijn meester bedient, met alle details correct afgebeeld, inclusief zijn tred en gevoelens;
  2. een levensechte weergave van Plato’s Ideeën en de atomen van Democritus;
  3. een portret van Echo in haar natuurlijke vorm.
De uitersten, het goede en het slechte, het begerenswaardige en het beangstigende, liggen steeds aan de rand van de wereld en manifesteren zich in reisliteratuur, encyclopedieën en geografie en de interactie daartussen. Wat men vreest, komt van buiten de eigen leefwereld, en paradoxaal genoeg zijn ideale voorbeelden dat vaak evenzeer. Het is maar de vraag in hoeverre die denkneiging verdwenen is. Nog altijd zoeken sommigen naar legendarische locaties, verworden verre volkeren tot eendimensionale beelden en lijken de oude zeemonsters te zijn vervangen door bijvoorbeeld ufo’s, het monster van Loch Ness en de chupacabra. Er valt alleen maar te gissen naar het mythische denken en de notie van verre horizonten van mensen die in de (verre?) toekomst op andere werelden leven. Zoals geloof met de winden van de kennis meewaait, zo is de horizon de mal waarin de kennis gevormd wordt. En andersom. Misschien zal een auteur ooit een reisverhaal schrijven waarin de hoofdpersoon op een exotische, rijke planeet een schilderij koopt waarop het universum gedetailleerd staat weergegeven...




[1]  Luck, Georg. Arcana Mundi. Magic and the Occult in Greek and Roman Worlds. A Collection of Ancient Texts. Baltimore: Johns Hopkins University Press, 2006, pp. 35-36.
[2] Respectievelijk f. 100 en f. 104; plaat xv en plaat xvii in de facsimile-editie van Lelio Pagani, De ‘Geographia’ van Ptolemaeus: Vijftiende-eeuwse kaarten uit de ‘Cosmographia’, Alphen aan den Rijn: Atrium, 1990.
[3] Marco Polo, Il Milione, §120, §162.
[4] Vertaling: editie C.M. Bowra, The Odes of Pindar, Harmondsworth: Penguin, 1982.
[5] Umberto Eco, Serendipities: Language and Lunacy, London: Orion, 1998, p. 70.
[6] Claudius Aelianus verwijst ernaar in zijn Ware geschiedenis, boek III, 18. Online beschikbaar.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Lawrence Principe, 'The Secrets of Alchemy': review

Mulisch en Márquez: van woorden naar beelden

Het Midden-Oosten ontdekken: van een Vlaams muziekfestival tot de 12e-eeuwse al-Sohrawardi