Personificatie in Martianus Capella's Huwelijk van Mercurius en Filologie

Mercurius en Filolofie als bruid en bruidegom.
Oxford, Bodleian Library, MS
Canon, Misc. 110, fol. 123r.

Martianus Capella leefde in de vijfde eeuw na Christus, een turbulente periode in de geschiedenis van het Romeinse Rijk. Waarschijnlijk is hij geboren en getogen in Carthago, al heeft hij wellicht niet tot de culturele en economische elite behoord. Hij schreef tussen 400 en 439, en Het huwelijk van Filologie enMercurius (De nuptiis Philologiae et Mercurii) is zijn bekendste werk, van vóór 429, welke veel invloed gehad heeft op het denken over de vrije kunsten in de middeleeuwen. Het is ook bekend onder de titels Satyricon en De septem disciplinis.

In Het Huwelijk van Mercurius en Filologie komt personificatie veel voor, en de gehele tekst kan gelezen worden als een allegorie. Het is zelfs bedoeld als een allegorie, maar dan wel om te lezen. Het is dus geen toneeltekst. Daarbij komt, in de trant van Demetrius’ idee over personificatie, apostrofisch aanwezig maken van afwezige mensen (via spraak) niet voor (Paxson, p. 12). Het gaat veelal om abstracte zaken die concreet worden voorgesteld. Doorgaans hebben deze figuren eenvoudigweg de naam van datgene waarnaar ze verwijzen, namelijk ideeën en begrippen zoals Deugd, Genot, Noodzakelijkheid, Profetie en Wijsheid. Het betreft meestentijds enkel notatio,[1] waarbij de verteller het verhaal vertelt, inclusief eventuele handelingen, zodat er maar heel weinig gesproken wordt door de figuren. Hoewel bijvoorbeeld Wijsheid en Deugd uitzonderingen zijn, hebben de meeste van deze figuren geen rol van betekenis, laat staan tekst. Soms wordt haast terloops kort genoemd wat ze zoal doen, bijvoorbeeld in paragraaf 63: ‘Fame, serving as a herald, called out the names of all those who were to enter’. De personificatie is rechtstreeks verbonden met de beschreven handeling, maar daar blijft het bij. Het lijkt haast alsof het binnentreden van de goden als zodanig gepersonifieerd wordt zonder meer. Er is dan ook nauwelijks sprake van interactie, en dit wekt de indruk dat de auteur ze vooral bedoelt om het verhaal ‘op te vullen’, zij het om zijn allegorie te verduidelijken of om de mogelijke wereld die hij beschrijft te verlevendigen. Op het eerste gezicht lijkt het daarom voornamelijk om materialisaties te gaan.[2] Toch is het zo eenvoudig niet. Soms leert de lezer wel iets, al dan niet indirect, over de entiteit in kwestie, zoals bij apostrofe in paragraaf 31: ‘Persuasion, favor our efforts’. Of in 51: ‘She [Deceit] had often been in complicity with the Cyllenian himself’. Het woordgebruik suggereert duidelijk menselijkheid. Neem bijvoorbeeld nog Deugd. Al vroeg in het verhaal heeft zij wel een rol van betekenis, en ze spreekt verhoudingsgewijs veel. Bovendien, als enkele van de figuren het kunnen, dan kan redelijkerwijs aangenomen worden dat alle het kunnen. Spreken veronderstelt denken, en denken veronderstelt bezieldheid. In paragraaf 16 van boek I staat, ter verdere illustratie, dat Deugd samen met Mercurius ergens halt houden terwijl ze onderweg zijn, en in paragraaf 23 is Deugd verheugd. Met dit soort beschrijvingen wordt Deugd dus wel degelijk als essentieel menselijk voorgesteld. Toch leert de lezer niets over het karakter, het uiterlijk of de attributen. Het lijkt alleen om de taalhandelingen te gaan, en dat maakt dat zelfs Deugd een ‘plat’ personage blijft. Het blijft dus in het ongewisse of het nu om een geest gaat, of om een fysiek lichaam, of een op wonderbaarlijke wijze functionerende stem zonder lichaam, zoals Echo in de mythe van haar en Narcissus. Om die reden is het te simpel om van materialisaties te spreken, want wat wordt er dan precies gematerialiseerd?
In de loop van het eerste boek wordt de lezer meer binnen gevoerd in het Romeinse pantheon. Het is tegen die tijd duidelijk dat Mercurius wil trouwen met Filologia, en Jupiter (Jove) keurt het huwelijk goed. Daarop beschrijft de auteur per hemelsfeer veel van de personen die worden uitgenodigd op de aanstaande bruiloft. Het is vooral in deze gebeurtenissen waar het argument gevonden wordt om bovengenoemde figuren te zien als antropomorf. Het is namelijk zo dat de figuren zoals Wijsheid op geheel vanzelfsprekende wijze tegelijk met de bekende goden behandeld worden, en ze lijken dan ook op gelijkwaardige wijze deel uit te maken van het universum. Ook zij wonen ergens, namelijk in de diverse hemelsferen waar onder andere ook Mars en Venus verblijven. Dit, terwijl de traditionele godheden altijd als menselijk werden voorgesteld. Er is uiteindelijk dus geen reden om aan te nemen dat de personificaties immaterieel zijn. Ze worden, als waren het fysieke wezens, gewoon uitgenodigd op een feest. Hoewel Martianus het niet benoemt, kan de lezer langs indirecte wijze de figuren voorstellen als fysieke, denkende en voelende wezens.
Daarbij moet echter opgemerkt worden dat het van oudsher niet altijd duidelijk is waar de goden nu precies voor staan. In een aantal gevallen lijken de goden inderdaad complexe personen te zijn met gevoelens, gedachtes en een lichaam. Hoewel bovennatuurlijk, worden verscheidene goden vooral als heel menselijk afgebeeld, al worden ze geassocieerd met allerlei natuurlijke en menselijke fenomenen. Zo gaat Venus over passie en erotiek, en de Griekse Zeus over afspraken, gerechtigheid en onweer. Bij die associaties kan echter ook onduidelijkheid ontstaan, zoals in de Theogonie. Soms worden heel alledaagse dingen namelijk gepersonifieerd als godheden. Dit gebeurt bijvoorbeeld met rivieren, zoals de Styx en de Lethe, en Nyx, oftewel de nacht. De vraag is dan wat geleid heeft tot wat: stelde de Griek zich werkelijk voor dat er een onvoorstelbaar oerwezen was die de nacht schiep, of zag het de nacht, en stelde hij zich daar zonder verdere details een goddelijke oorsprong van voor? Als dat zo is, dan zou men de monsterlijke (klein)kinderen van Nyx overdrachtelijk moeten voorstellen. De nacht is onheilspellend, en louter daarom worden alle negatieve creaturen ermee geassocieerd.[3] De vraag is nu in hoeverre de lezer vermeldde godheden moet voorstellen als zulke betrekkelijk eenvoudige personificaties. Een voorbeeld is de in Het huwelijk genoemde Tellus (Aarde). Het is daarbij echter ook de vraag in hoeverre de Laat-Romeinse lezer dergelijke zaken nog wel heeft erváren als personificaties.
Om definiëring van personificatie en de taxonomie daarvan nog verder te problematiseren zij het criterium van de naamgeving nog genoemd, zoals Paxson beschrijft op pagina 3. Naamgeving is een taxonomisch criterium van allegorie is. De vraag is hier wanneer men spreekt van een naam. Mercurius zal door iedereen zondermeer als een naam ervaren worden, maar wat te denken van Deugd? Als dat een naam is, dan lijkt het criterium nogal hol, want elk woord kan als naam dienen, als het maar met een hoofdletter geschreven wordt (waarmee het een orthografisch criterium is). En dat gesteld hebbende moet men zich dan gelijk weer afvragen of antieke en vroegmiddeleeuwse auteurs zich met zulke orthografische zaken bezighielden.
Dat gezegd hebbende is het vermoedelijk zinvol om een subcategorie van eerdergenoemde figuren te noemen. Tot nu toe ging het namelijk om figuren of entiteiten die zelfstandig waren en een geheel eigen betekenis hadden. Het kan echter ook anders. Sommige figuren lijken primair te verwijzen naar een ander, hoger figuur. Zo kent de Griekse mythologie bijvoorbeeld al drie cyclopen die staan voor donder, flits en schicht (wat hun namen ook betekenen), als volgelingen van Zeus. Hun functie en waarde wordt dus direct bepaald door datgene waarnaar ze verwijzen, alsof het attributen zijn. In Het huwelijk is er iets soortgelijks, namelijk de zeven zogeheten Disciplines. Zij worden door Mercurius in huis gehaald als dienstmaagden voor zijn aanstaande eega (paragraaf 35). Dat zegt op zichzelf al genoeg, maar bij de allegorische uitleg van de tekst als geheel wordt duidelijk waar deze disciplines voor staan. Het gaat om de vrije kunsten (artes liberales), en de zeven vakgebieden vormen het trivium enerzijds, en het quadrivium anderzijds. Tegelijkertijd worden hun meerderen, Mercurius en Filologia, voorgesteld als zeer nadenkende en erg geleerde personen. Ze worden dus niet voor niets met elkaar verbonden, en als men aan Filologia denkt (met haar suggestieve naam), dan is het niet moeilijk te denken aan de zeven aloude vakgebieden van de retorica, aritmetica, astronomie enzovoort. Paxson geeft voor dit soort afhankelijke gevallen overigens geen benaming. In elk geval worden deze personificaties echte gevallen van prosopopeia, want ze komen opdagen bij de bruiloft om over hun vakgebieden te vertellen. Ze denken, bewegen en spreken dus. In latere middeleeuwse handschriften worden ze dan ook afgebeeld als mensen met de respectievelijke attributen van de vakgebieden (zie bijlage).
Om terug te komen op de goden is ook bij de traditionele welbekende godheden niet altijd duidelijk waarnaar verwezen wordt als hun namen en handelen genoemd worden. Sommige worden sinds oudsher immers verbonden met de hemellichamen: Mercurius, Venus, Mars, Jupiter en Saturnus, waarnaast nog Luna en Sol komen, en de reeds genoemde Tellus. Bij de beschrijving van de uitnodigingen die Jupiter uitvaardigt komt dit probleem bijvoorbeeld naar voren. Het gaat namelijk per hemellichaam, waar de betreffende goden hun woning hebben. Een ander opvallend voorbeeld is te vinden in paragraaf 29 van het eerste boek, waar beschreven wordt dat Mercurius naar de hemel reist: ‘The Cyllenian [Mercurius], too, was transformed into a glimmering planet’. Hij reist als planeet langs de hemel, op weg naar het paleis van zijn vader, Jupiter, die hem vervolgens een audiëntie schenkt. Het is dus zonneklaar dat de god Mercurius als lichamelijk organisme uitwisselbaar is met de planeet Mercurius. Hier moet de keuze gemaakt worden of Mercurius als godheid een personificatie is van bepaalde fenomenen, zoals handel en vruchtbaarheid, of dat het gewoon een levend persoon is die eigenschappen toegedicht krijgt. Indien dat laatste het geval is, waar ik van uitga, dan is de aangehaalde passage een geval van reïficatie, en keert reïficatie terug bij de uitnodigingen rondom het huwelijk. Is het niet het geval, dan is het een reïficatie van een personificatie, wat alles nog gecompliceerder maakt. Hoe dan ook, de reïficatie is slechts van tijdelijke aard. Omdat de goden, en niet de planeten, centraal staan, verwijzen de planeten eerder naar de goden dan andersom. Mars is dus geen personificatie van de rode rotsplaneet.
Mercurius is sowieso een eigenaardig geval, of eigenlijk de meest bijzondere van de gehele allegorische tekst, in termen van semiotische structuur. Bij het eerdergenoemde voorbeeld van ‘Fame’ spreekt de directe context voor zich en is de functie van het figuur tot een minimum beperkt, maar bij Mercurius is dat allerminst het geval. Om nader in te gaan op de semiotische complexiteit en genuanceerdheid van personificatie, lijkt Mercurius hier de aangewezen persoon. Daarom zal deze in het hier volgende uitgebreid aan bod komen.
Mercurius lijkt op het eerste gezicht de welbekende godheid te zijn, mede ook omdat hij zijn plaats vindt in het bekende Romeinse pantheon en indien nodig zijn gevleugelde sandalen aantrekt. Hij wordt duidelijk voorgesteld als een persoon met een lichaam en een geest, iemand die kan spreken, denken en die passies kan ervaren. Toch worden hier voornamelijk twee aspecten van zijn traditionele eigenschappen benadrukt, namelijk het verbale en het rationele. Hij is namelijk een boodschapper, iemand die rationeel, taalvaardig en sluw is. Het is dit complete aspect dat als het ware uit de godheid gelicht is om die te vervangen. Mercurius ís dus taalvaardigheid en rationaliteit, oftewel het eerdergenoemde trivium. Via de voorstelling van Mercurius wordt dus in feite het trivium gepersonifieerd; Mercurius is slechts een middel tot een doel.
Bij een analyse van Mercurius is het tekenmodel (personifier – personified) van Paxson handig[4]:

            Mercurius (betekenaar)
personificatie =  —————————
        trivium (betekende)

Trivium verschilt kwalitatief van de godheid, maar is tegelijkertijd slechts een eigenschap ervan. Daarom kan de naam Mercurius ook verwijzen naar het trivium. Het is echter geen geval van synecdoche, want het deel (trivium) staat niet voor het geheel (godheid). Het is bij Het huwelijk ook niet de bedoeling dat Mercurius ook herinnert aan bijvoorbeeld zijn rol als god van de handel. Het is apart genoeg eerder andersom. Dus het trivium is het gepersonifieerde. Daarom betreft het een echte personificatie. Het is dus niet:

             Mercurius (betekenaar)
personificatie =  —————————
    godheid (betekende)     → trivium

Waarbij godheid het gedenoteerde is, en trivium het geconnoteerde. Het lijkt erop dat hier het verschil zit tussen Mercurius en de andere goden van het Romeins(-Griekse) pantheon. Wanneer bijvoorbeeld Jupiter en Juno voorkomen, dan wordt hier primair verwezen naar de godheden met hun attributen en eigenschappen. Het tweede model gaat dus wel voor hen op; ze zijn geen personificaties. Toch is Mercurius als personificatie moeilijk te definiëren, omdat de figuur een soort geheel is van planeet, godheid en het trivium. In het volgende zal ik daar dieper op in proberen te gaan.
Het nieuwe personage behoudt dus het primaire betekende, maar elimineert noodzakelijkerwijs een reeks connotaties. Mercurius’ traditionele eigenschappen zoals handel en dromenbrenger zijn irrelevant. De vraag is echter wanneer het gewoon een (traditioneel) persoon is, en wanneer het een echte personificatie wordt. Het antwoord kan niet altijd direct duidelijk zijn, maar hangt af van de context, waarbij context opgevat moet worden als de mogelijke tekstsituaties waarin Mercurius voor kan komen. De daadwerkelijke situatie is de co-tekst, een onderscheid wat verderop relevant wordt.[5] Het nomen kan verschillende naturae aanduiden, zoals Bernard Silvestris schrijft,[6] en het nomen Mercurius kan op een allegorisch niveau een nieuwe betekenis krijgen, mits die nieuwe betekenis niet in strijd is met de primaire betekenis en in harmonie is met de allegorische betekenis van andere figuren in de tekst. Mercurius maakt een allegorische lezing mogelijk als personificatie van het trivium door in de eerste plaats zijn verband met Filologie, en in de tweede plaats zijn verband met de zeven Disciplines. Filologie is in tegenstelling tot Mercurius geen traditioneel figuur, en dus heeft ze geen andere primaire betekenissen en connotaties te vervangen dan misschien de letterlijke semantische inhoud van het woord zelf. Dat woord (nu een eigennaam door middel van een hoofdletter) wordt normaliter namelijk niet verbonden met eigenschappen als [fysiek], [bezield] en [mens] (welke zelf weer een hyperoniem is). Beter is het te stellen dat het woord wordt aangevuld met nieuwe semantische eigenschappen, en juist hier wordt de toegang tot een allegorische lezing verschaft. De toegevoegde eigenschappen zijn normaliter namelijk contradictoir met de ontologische status van de ‘zaak’ filologie. De allegorische potentie wordt dus verhoogd door de context en ontologische bevreemdende eigenschappen toe te voegen aan het bekende.

Schema 1[7]
Mercurius = betekenaar/personifier  →  betekende =
                                                                       persoon/god → connotaties =
                                                                                  vruchtbaarheid
                                                                                  handel
                                                                                  brenger van dromen
                                                                                  uitvinder van de lier
                                                                                  begeleider van zielen naar onderwereld
                                                                                  boodschapper
                                                                                  planeet
                                                                                  

Mercurius   =   betekenaar   ←   betekende    ←      intelligentie (cf. Aesopus)
                                                                                  uitvinder van het schrift
                                                                                  welsprekendheid


9  Mercurius + co-text = eliminatie van overige aspecten

In schema 1 zijn de beschreven stappen de veronderstelde stappen in het hoofd van de auteur, waarbij de ongewenste connotaties doorstreept zijn door de co-text. Het lijkt er echter op dat de ‘nieuwe’ of ‘tweede’ Mercurius niet hetzelfde semantische vat is, maar eerder opnieuw de naam selecteert van een godheid om een bepaald begrip op indirecte wijze aan te duiden, en omdát die denotatie (niet langer een connotatie) kenbaar moet zijn, wordt de naam Mercurius gekozen. Dit is dus op basis van een overeenkomst; het nieuwe figuur wil herinneren aan de traditionele figuur. Terzijde: hiermee is nog geen analyse gegeven van Mercurius als planeet. Net als bij een metafoor moet er een basis van gelijkenis zijn, een ground, maar in tegenstelling tot een metafoor is een letterlijke lezing niet onmogelijk. We kunnen ons immers wel een jongedame voorstellen van vlees en bloed die toevallig Filologie heet, net als dat er vrouwen zijn die Sofie heten. Tegelijkertijd is het bij een bepaalde lezing bevreemdend, namelijk wanneer we als eerste uitgaan van de betekenis van het gebruikte woord als zodanig, ‘filologie’. Het komt er feitelijk op aan om niet van de persoon naar de naam te denken, maar van de naam naar de persoon. De eigenschappen van de naam prevaleren en bepalen in hoeverre de ‘toegevoegde waarde’ bevreemdend of tegenstrijdig is. Op die manier is het de lezer gelijk duidelijk, althans in een leestekst, dat het niet om de persoon gaat, maar om het begrip, kortom: om personificatie.

Schema 2

Filologie (N) → [abstract], [woord] etc.                   N = naamwoord; P = persoon
                        +
Filologie (P) → [mens], [bewegend] etc.
                        =
Ontologisch onmogelijk → fantasmatisch verschijnsel → eliminatie van mens als essentie, behoud van mens als vorm

Een probleem lijkt te zijn dat Mercurius nooit een mens is geweest, maar hooguit een vorm van een mens heeft gekregen en dus antropomorf is. Toch is dat probleem verholpen door aan te nemen dat goden en mensen (althans in de beleving van Romeinen) beide essentiële eigenschappen delen, zoals [bezield], [denkend] en [voelend], die hoe dan ook in contrast blijven staan met de status van het gepersonifieerde begrip. Vandaar schema 3.

Schema 3
Mercurius:
-            bezield
-            autonoom
-            denkend                          = ontologisch acceptabel
-            voelend
-            welsprekendheid            

Welsprekendheid:
-            bezield
-            autonoom
-            denkend                          = ontologisch onacceptabel
-            voelend
-            onsterfelijk

Via het tweede schema blijkt weer dat de naam Mercurius enkel een oppervlakkige vervanging is voor de uiting ‘trivium’. Toch is zoals gezegd de naam gekozen op basis van een specifieke (en geen algemene) overeenkomst met de god Mercurius. Uiteindelijk is het wellicht beter om niet van vervanging te spreken, maar van ambivalentie:

Schema 4
                                                       ; godheid Mercurius
Mercurius (betekenaar/personifier) → planeet
                                                       9  idee welsprekendheid

Het moet hier wel om een specifieke overeenkomst gaan, omdat een personificatie van ‘Bezield’ als Mercurius niet werkt en ook niet interessant is.[8] Daarbij moet tevens, althans bij een als allegorisch geïntendeerde tekst, rekening gehouden worden met de encyclopedische kennis van de auteur. Voor Martianus en zijn tijdgenoten was Mercurius heel duidelijk een god van verbale activiteit en intelligentie, waardoor het personificatiegebruik voor de hand lag. Zo wordt onmiddellijk de encyclopedische kennis van de lezer geactiveerd en past het dat Mercurius’ huwelijk goedgekeurd wordt door zijn vader Jupiter. Om een huwelijk literair aantrekkelijk en acceptabel te maken is dit een geschikte methode. Een fictief huwelijk tussen bijvoorbeeld Welsprekendheid en Filologie activeert geen kennis van een pantheon waarin een goddelijk huwelijk plaats kan vinden. Het zou dus in het abstracte en onbekende blijven. De personages hebben immers geen verband met de mythische encyclopedie van de lezer. Bovendien komt het de kracht van de allegorie alleen maar ten goede om het huwelijk te laten sanctioneren door de allerhoogste macht, Jupiter, de Alvader, degene die naar willekeur landen kan laten verdorren of bevolken.
Het is in de intertekstuele encyclopedie van de klassieke en westerse culturen vanzelfsprekend om levenloze zaken als levend voor te stellen, en levende zaken voor te stellen als personen. Lakoff en Johnson noemen dit respectievelijk ontologische en personifiërende metaforen.[9] Een voorbeeld is: ‘Dat argument overtuigt me’, waarbij het argument als een wezen wordt voorgesteld wat anderen kan overtuigen. Het komt zeer veel voor. Omdat de mens eigenlijk alleen maar vanuit zichzelf, dus vanuit zijn menselijkheid kan denken, is het misschien ook wel alleen maar acceptabel om op deze wijze dingen te bespreken, en niet andersom, waarbij het levende als levenloos wordt voorgesteld. Weliswaar noemt Paxson tropen zoals animificatie, reïficatie, ideatie en topificatie (p. 43), maar op structurele basis mondt dit in een verhaal toch uit in ontologische en personifiërende metaforen.
De personificaties komen, zoals inmiddels gebleken is, vooral via de beschrijvende vertellerstekst tot stand. Daarbij is er weinig interactie. In het geval van Mercurius valt uit zijn handelingen ook niet echt een duidelijke rol als personificatie op te maken. Het lijkt vooral, op het eerste gezicht om een godheid te gaan. Bij Filologia leert de lezer ook een persoon kennen die kan handelen, denken en voelen. Zo maakt zij zich aan het begin van het tweede boek zorgen over haar aanstaande huwelijk en of dat wel gunstig is. Ze denkt en voelt weliswaar dingen, maar deze dingen zijn niet ongewoon en lijken niet duidelijk te verwijzen naar één heel specifiek karakter wat onmiddellijk herinnert aan een fenomeen wat gepersonifieerd wordt, zoals onder andere bij rederijkersspelen uit de Nederlanden wel duidelijk het geval kan zijn met sinnekens. De passies en zorgen van Filologia herinneren eerder aan andere relationele verhalen uit de klassieke mythologie. Tegelijkertijd komt haar karakter, net als die van andere figuren, wat minder goed uit de verf omdat er heel veel vertellerstekst is en er betrekkelijk weinig dialoog en duidelijke interactie is. Ze is ook wat eenvoudiger te begrijpen dan Mercurius, vanwege haar sprekende naam, die onmiddellijk verraadt waar zij voor staat, waarmee ze dus geen semiotische ‘omweg’ maakt zoals Mercurius. De uiting ‘Filologie’ verwijst namelijk gewoon naar de (toenmalige) betekenis van het woord. Desondanks is ze een duidelijk geval van prosopopeia.
Terugdenkend aan Lakoff en Johnson, is het allerminst verwonderlijk dat gedurende de middeleeuwen zowel de Disciplines als beide tortelduiven afgebeeld zijn als mensen. Zie daarvoor de bijlage. Laatstgenoemde zijn al vrij vroeg geduid als het samenbrengen van welsprekendheid en lering, oftewel het trivium en quadrivium, waarin de vrije kunsten zijn samengebracht. Interessant en ook veelzeggend is paragraaf 93 in boek I: ‘The girl who has taken his fancy is extremely learned and his equal in study; she is earthborn, but destined to rise to the stars; often in her swift circuits she outstrips Mercury and encompasses the terrestrial globe.’ Mercurius is hemel, Filologie is aarde; beide zijn geleerd en weetgierig; de passage verwijst naar de gedachte dat intellectuele kracht sterker en sneller is dan de beweging van de planeten. Voor middeleeuwers was de mythologische allegorische tekst dus acceptabel, omdat de erin voorkomende figuren stonden voor iets hogers en universelers.


Literatuuropgave

Copeland, R. & P.T. Struck, ed. The Cambridge Companion to Allegory. Cambridge: Cambridge University Press, 2011.
Eco, Umberto. De grenzen van de interpretatie. Amsterdam: Bert Bakker, 1993.
Eco, Umberto. Lector in fabula. Amsterdam: Bert Bakker, 1989.
Depuydt, Wilfried. Symboliek van de Griekse Mythologie: Hesiodos’ boodschap aan onze tijd. Deventer: Ankh-Hermes, 1987.
Lakoff, G. & M. Johnson. Metaphors We Live By. Chicago: University of Chicago Press, 1980, 25-34.
Paxson, J. The Poetics of Personification. Cambridge: Cambridge, 2009.
Taylor, Thomas, vert. The Hymns of Orpheus. Milton Keynes: BiblioBazaar, 2008.
Theoi Greek Mythology. Exploring Greek Mythology in Classical Literature & Art. Geraadpleegd op 10-2012. http://www.theoi.com/Olympios/Hermes.html





[1] Cf. Paxson, The Poetics of Personification, Cambridge: Cambridge University Press, 2009, 36.
[2] Bij de classificatie is gekeken naar Paxson, 2009, 42-43.
[3] Cf. de editie van Wilfried Depuydt, Symboliek van de Griekse Mythologie: Hesiodos’ boodschap aan onze tijd, Deventer: Ankh-Hermes, 1987.
[4] Paxson, 2009, 40.
[5] Voor de terminologie, zie U. Eco, Lector in fabula, Amsterdam: Bert Bakker, 1989, 24.
[6] R. Copeland, 2011, 102.
[7] Voor de beschrijving van Mercurius, zie bijvoorbeeld Taylor, Thomas, vert. The Hymns of Orpheus. Milton Keynes: BiblioBazaar, 2008, en http://www.theoi.com/Olympios/Hermes.html.
[8] Cf. U. Eco, De grenzen van de interpretatie, Amsterdam: Bert Bakker, 1993, 109.
[9] Lakoff, G. & M. Johnson. Metaphors We Live By. Chicago: University of Chicago Press, 1980, 25-34.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Lawrence Principe, 'The Secrets of Alchemy': review

Mulisch en Márquez: van woorden naar beelden

Het Midden-Oosten ontdekken: van een Vlaams muziekfestival tot de 12e-eeuwse al-Sohrawardi