Eeuwigheid van de cyclus: herrijzenis in religie en filosofie
'Het leven zelf is een citaat.' - Jorge Luis Borges
Eeuwige terugkeer kan in de diverse oude tradities twee
vormen aannemen, namelijk de cyclus van de geschiedenis van de kosmos, en de
cyclus van het individu.
De eerste is die van een geschiedenis met een timer erop,
die doorgaat tot de stof op is, waarna de kosmos vernietigd en weer herboren
wordt. Dit idee vond geen ingang bij de monotheïstische religies, maar is
bijvoorbeeld terug te vinden in de Oud-Indiase Veda’s, en in de Oud-Egyptische religie. Zo kenden de Egyptenaren
tijdsspannes van een miljoen jaar en waarvan het begin en einde bepaald werden
door de oergod Atoem. Door zijn hand zou alles terugkeren tot een verenigde
staat van oerwater, waarna een nieuwe tijdscyclus zou beginnen.[1] De
oude Noren en mogelijk alle Germanen kenden een woeste eindstrijd die tevens de
dood van de goden betekende, waarna een betere wereld zou ontstaan (Völuspá,
52): 'Op ziet zij komen ten anderen male etgroene aarde uit de zee; beken
schuimen, weer schiet de arend omlaag van de rotsen belust op vis'.[2] Die wedergeboorte zou echter maar eenmalig bedoeld kunnen zijn.

Daarnaast is er de met religie verbonden presocratische
natuurfilosofie van onder anderen Heraclitus (geb. omstreeks 540 v.Chr.). Voor
deze aristocraat was het vuur het universele basiselement, dat niet alleen
vernietigen kon, maar ook scheppen. Als de dag daar is, dan zal alles in
vlammen opgaan en weer herrijzen. Die inferno noemde de filosoof ekpyrosis,
'opgaan in vuur'. Dit houdt verband met zijn opvatting dat de natuur niet statisch
was, maar juist dynamisch: ‘Alles stroomt’ (panta
rei).[3]
Hij sprak niet van zijn, zoals later
Plato met zijn Ideeënwereld, maar van worden.[4] De
volgeling Empedocles (geb. 492 v.Chr.) zou dit overnemen en uitbreiden met zijn
leer van de elementen, die steeds in beweging zijn en in elkaar overvloeien.[5] Bij
monde van Socrates deelt Plato in zijn dialoog Theaetetus (152) er (afkeurend) het volgende over mee: ‘Nooit
immers is iets; altijd wordt iets. En hierover mag de gehele rij der geleerden,
op Parmenides na, het eens zijn: Protagoras en Heraclitus en Empedocles; en bij
dichters de kopstukken van elk van beide genres: Epicharmus voor het blijspel,
Homerus voor de tragedie. Wanneer deze spreekt van Oceanus, oorsprong der goden
en Thetys, hun moeder heeft hij daarmee ook aangeduid dat alles ontstaan is uit
vervloeiing en beweging.’[6] Heraclitus’
theorie van de ekpyrosis doet overigens denken aan de vurige feniks, zoals
beschreven door onder anderen Plinius (Naturalis historia boek X,
2) en Tacitus (Kronieken 6, 28) (een gedachte-uitstapje dat tevens
leidt tot de observatie dat de kosmos soms geboren wordt uit een wereldei). Hoe
dan ook, het resultaat is de mooie paradox van de onvermijdelijke
vergankelijkheid in een eeuwig kosmisch geheel, een totaal ander schema dan de
lineaire heilsgeschiedenis van bijvoorbeeld het christendom.
De stoïcijnse leer is wat de ontvlambare eschatologie
betreft schatplichtig aan Heraclitus. Zij namen de fakkel van hem over, en
droegen hem verder. De geschiedenis is een door God (of Logos) vastgelegd,
kosmisch scenario dat stipt uitgevoerd wordt tot en met de laatste punt. Daarna
vindt de ekpyrosis weer plaats, zodat het heelal gezuiverd wordt en met een
schone lei kan herbeginnen (hetgeen overigens veronderstelt dat er in de loop
der tijd degeneratie plaatsvindt). Dit proces kent geen begin en geen einde, en
impliceert dat elk individu talloze malen zijn leven over moet doen. Dat komt
omdat de zuivere en goddelijke Logos die het heelal bestiert goed is en het
universum op de meest perfecte manier gemaakt moet hebben, waaruit volgt dat de
volgende etappe in de eeuwigheid identiek moet verlopen.[7]
Diverse mythologische figuren ondergaan ook een
wedergeboorte, zij het dan vaak eenmalig. Orpheus kwam terug uit de dood, en
Dionysus werd uit elkaar gescheurd maar later opnieuw geboren. Dionysus is
verbonden met de natuur, wat nog sterker geldt voor Persephone, die door Hades
werd ontvoerd naar de onderwereld. Dit symboliseert een soort dood, en na
aanhoudende klachten van Persephones moeder Demeter (moeder aarde) wordt de
regeling getroffen dat Persephone een deel van het jaar in de onderwereld
verblijft, en het andere deel van het jaar niet. Dit kan opgevat worden als een
verklaring voor de seizoenen, maar het heeft uiteraard niets van doen met
reïncarnatie. Niet-Griekse voorbeelden van afdalingen naar de onderwereld of
wedergeboorte zijn Osiris, Inanna, Isjtar en Tammuz. Dergelijke gevallen laten
de spanning tussen leven en dood zien, en dienen mogelijk als voedingsbodem
voor ideeën over zielsverhuizing.
![]() |
Ouroboros |
De zielsverhuizing oftewel reïncarnatie kent verschillende
vormen. Bij eeuwige terugkeer van de kosmos gaat het om de herschepping van de
gehele persoon, met hetzelfde uiterlijk en dezelfde ontwikkeling. Dit is het
geval bij de stoa en Friedrich Nietzsche. Wat herhaling betreft, hij werd zowel
inhoudelijk als stilistisch beïnvloed door Heraclitus.[8] De
terugkeer van hetzelfde veronderstelt ook wedergeboorte. Voor hindoes,
jaïnisten en boeddhisten vindt reïncarnatie echter rijkelijk plaats in een en
hetzelfde universum oftewel tijdperk. Bepaalde Noord-Amerikaanse stamculturen
kennen in beginsel eveneens deze vorm van wedergeboorte. De Pyallup-stam in het
noordwesten van het continent begroeven de naam van de overledene samen met
diens lijk, om na een periode van rouw weer opgegraven te worden. Vervolgens
werd de naam geschonken aan een ander, zodat deze de reïncarnatie van de
overledene werd. Hier draait het dan niet om de ziel als essentie, maar de
naam.[9]
Ook de oude Grieken kenden dergelijke zielsverhuizing, metempsychosis genoemd. Pythagoras,
Plato (De Staat, mythe van Er, 10.614
- 10.621) en misschien ook de orfici hadden dit voor ogen.[10] Ook
Empedocles’ leer van de cycli is door het gebrekkige bronnenmateriaal zowel
geïnterpreteerd als betreffende opeenvolgende werelden en als betreffende opeenvolgende
individuele levens.[11] Dat
is een heel andere invalshoek dan die van de epicureeërs en atomisten, voor wie
er niets na de dood was. Zo
luidt de tweede van Epicurus’ (341 v.Chr. - 270 v.Chr.) spreuken: 'Death is nothing to us; for the body, when it has been
resolved into its elements, has no feeling, and that which has no feeling is
nothing to us' (Ratae sententiae en het Gnomologium Vaticanum). Wat de moraal betreft is dit voor sommigen een
verademing, voor anderen een dooddoener.
Herhaling kent velerlei vormen, en het feit dat er zoveel
over gezegd is, blijkt ook een patroon van herhaling te zijn. In zijn Le traite du
Narcisse (1891) deed André Gide de uitspraak: 'Everything has been
said before, but since nobody listens we have to keep going back and beginning
all over again'. Luisteren, een klassieke filosoof had dat
kunnen opvatten als 'zoeken naar begrip' en dus 'filosofie'. Dat veel denkers
en tradities de levenscyclus gedacht hebben, kan beschouwd worden als het
symptoom van een zoektocht naar meer, naar een bestemming, zekerheid en een
morele leidraad. Niets is in een dergelijk model tevergeefs, en wie een keer de
boodschap niet begrepen heeft, mag het nog eens dunnetjes overdoen. Recyclage op hoog niveau...
Literatuur
Empedokles.
Aarde, lucht, water en vuur. Vert.
R. Ferwerda. Amsterdam: Athenaeum – Polak & Van Gennep 1997.
Frazer,
J.G. The Golden Bough. New York:
Macmillan, 1945 (1922).
Gide, André. Le
traite du Narcisse. 1891.
Herakleitos.
Alles stroomt. Vert. P. Claes.
Amsterdam: Athenaeum – Polak & Van Gennep, 2011.
Iamblichos. Aansporing
tot filosofie. Vert. H. Oosthout. Kampen: Klement, 2006.
Plato. ‘Theaetetus’. In: Verzameld werk deel II. Vert. X. de Win. Antwerpen: Nederlandsche
Boekhandel, 1980.
Plato. ‘De staat’. In: Verzameld
werk deel III. Vert. X. de Win. Antwerpen: Nederlandsche Boekhandel, 1980.
Plutarchus. Stoïsche
tegenstrijdigheden. Vert. P.A. Meijer. Kampen: Klement, 2003.
Rundle Clark, R.T. Myth
and Symbol in Ancient Egypt. London: Thames & Hudson, 1978
(1959).
Vries, J. de
(ed.). Edda. Goden- en heldenliederen uit
de Germaanse oudheid. Deventer: Ankh-Hermes, 1980 (1938).
[1]
Rundle Clark 1978 (1959), p. 141, 184, 246.
[2]
In de Poëtische Edda, vertaald door De
Vries 1980 (1938), p. 35.
[3] Fragment A0, in Claes 2011, p. 27.
[4]
Claes 2011, p. 11.
[5]
Ferwerda 1997, p. 16.
[6]
Vertaling van De Win 1980, p. 394.
[7]
Meijer 2003, pp. 17-19.
[8]
Claes 2011, pp. 19-20.
[9]
Frazer 1945 (1922), p. 256.
[10] Oosthout 2006, p. 18.
[11]
Ferwerda 1997, p. 18.
Reacties
Een reactie posten