Opiniecultuur en het onderwijs: een sensibiliseringsproject om te durven twijfelen
In onze liberale, democratische
maatschappij is veel ruimte vrijgemaakt voor het geven van meningen. Denk aan
referenda, columns en opiniestukken in kranten, praatprogramma’s,
straatinterviews in het journaal en discussiemomenten in het onderwijs. De
democratie kan niet draaien zonder de mening. Dat dit verband een belangrijk
motief is voor het democratiseren van het onderwijs is logisch. Zonder veel
geïnformeerde burgers zijn verkiezingen immers een eliteaangelegenheid.
Het inrichten van ruimte voor de
mening kan echter ook doorslaan, en dat betekent dat de band tussen meningen en
onderbouwingen wordt verwaarloosd. Een mening om de mening hoeft niet in elke kwestie
interessant of relevant te zijn. Desondanks vraagt men in het journaal ‘de man
op straat’ wel om zijn mening zonder meer. Het lijkt alsof een mening vereist
is, een vanzelfsprekendheid. Dat wordt althans geïmpliceerd door de
flitsinterviews op straat, de vele enquêtes en de stemplicht (!) in België. Is
de mening echter wel vereist en vanzelfsprekend? Moeten we dat willen?
Ik ben sceptisch. Een opiniecultuur
is waardeloos en zelfs contraproductief als het hebben van meningen niet wordt
gekoppeld aan het op adequate wijze vormen
van een mening. De vrijheid van meningsuiting is een groot goed en is
historisch gezien geen vanzelfsprekendheid. Zonder nuancering en inperking is
die vrijheid echter een goedkoop vrijbriefje. Toegegeven, bijvoorbeeld smaad en
het ontkennen van de holocaust zijn strafbaar. Toch valt er nog veel te winnen
als het gaat om het relevant kunnen maken van een stelling en het onderbouwen
van een mening. Het heeft er nu en dan de schijn van dat elke mening waardevol
is, maar bij een dergelijk sensibiliseringsproject kan het tegendeel blijken.
Op het moment dat een
discussiepartner niet kan geloven dat je niet vertrok vanuit een mening maar
vanuit het verzamelen van feiten, is het moment waarop blijkt dat we in een
doorgeschoten opiniecultuur leven. Ik denk daarom dat het zinvol is om stil te
staan bij bezinning en het uitstellen van een oordeel, om de pro’s en contra’s
te verzamelen en af te wegen. Kortom, een gezonde dosis scepticisme in
Oudgriekse stijl. Achteroverleunen en de fundamentele vraag ‘Waarom?’ stellen
is een gezonde reflex die niet alleen redelijk is, maar ook keuzestress
bespaart. (Vandaar overigens mijn principiële kritiek op religieus onderwijs
hier.)
Hierin ligt de waarde van een
schoolvak als Filosofie, Zedenleer of – in de nabije toekomst – Activerend
burgerschap. Filosofie is het stimuleren van verwondering en bevragen van
alles. Het is daarbij wel de kunst om dit niet als doel op zich maar als middel
tót iets te maken. Dergelijke vakken zijn mijns inziens achtergesteld als het
gaat om verplichting versus keuzevak en aantal lesuren. Dat is al helemaal het
geval binnen het BSO (België), waar meer wordt ingezet op praktische
vaardigheden en minder op cognitieve vaardigheden. Dit, terwijl het onderwijs
leerlingen klaar wil maken voor de moderne samenleving, waar meningen, grote
hoeveelheden informatie en kritisch denken belangrijke, dagelijkse kost zijn.
Dit betekent dat een waardevolle kans blijft liggen.
Bij Zedenleer worden heel nuttige
dingen besproken, zoals de mediacratie en de invloed van (sociale) media op het
individu, maar men zou nog fundamenteler te werk kunnen gaan. Men zou de focus
binnen het vak geruime tijd kunnen leggen op daadwerkelijk logisch redeneren,
het aanleren van de reflex om te bevragen en door te vragen, om korte essays
over een probleemstelling te schrijven enzovoort. Bij vakken als economie en
wiskunde is het niet zelden de redenering die door de docent wordt geëist om
het antwoord toelaatbaar te maken. Een antwoord zonder toelichting wordt op een
toets fout gerekend. Voor een mening zonder onderbouwing zou hetzelfde moeten
gelden. ‘Maar er zijn geen foute antwoorden.’ Dat is maar ten dele juist. Een
drogreden blijft nu eenmaal een drogreden, om maar iets te noemen. Een
bedenking die ik een keer kreeg, is dat niet iedereen de competenties heeft om
zoiets tot een goed einde te brengen. Akkoord, maar datzelfde geldt voor ieder
schoolvak, en bovendien ontslaat het ons niet van de plicht om het te proberen.
Er is niets mee verloren als leerlingen – ook binnen het BSO – wordt aangeleerd
om slecht onderbouwde meningen te kunnen scheiden van goed onderbouwde
meningen.
Volgens Aristoteles was
voor het ideale publiek enkel de logos, dus de zakelijke inhoud van een betoog,
voldoende, maar in werkelijkheid waren het pathos en imago die de overhand
hadden, dus de tralala om het betoog heen. In het land van de volstrekt
egalitaire opinieparade zou de onzin dan ook koning zijn. In hoeverre nonsens
gecensureerd zou moeten worden, weet ik ook niet, al is een gezond debat
daarover niet onwenselijk. Als de degelijke onderbouwing echter vereist is, dan
zou idealiter een soort opiniedarwinisme optreden, mits het onderwijs langdurig
veel meer investeert in meningsvorming. Durf te denken, durf te twijfelen.
x
Reacties
Een reactie posten