De spanning tussen 'wat' en 'wie'

In The Human Condition (1958) ontwikkelde Hannah Arendt een belangrijk en essentieel onderscheid tussen ‘watheid’ (quid) en ‘wieheid’ (qui) van een persoon. De watheid is de optelsom van de uiterlijk waarneembare eigenschappen zoals gender, huidskleur, etniciteit en taal, en dat zijn eigenschappen die ons in grotere categorieën plaatsen. De vraag naar wat iemand is, is de vraag naar de socio-historische inkadering van de persoon. Alle aspecten waamee de watheid kan worden ingevuld helpen daardoor niet om te bepalen wie iemand is. De wieheid is juist hoe de uniekheid van de persoon verschijnt tegenover anderen, en die komt tot uiting via spreken en handelen. De wieheid is wat de mens werkelijk mens maakt. Zonder de wie is er geen mensheid. Zodra we een ‘wie’ zijn, vormen we een deel van de samenleving. Niettemin is de wieheid lastig te vangen, omdat een persoon zoveel inhoudt. De vraag ‘Wie ben je?’ zou daarom volgens Arendt moeten worden beantwoord met: ‘Sta me toe een verhaal te vertellen’.

Hoe kun je iemand echter vragen wie hij is, als je elkaar niet verstaat? Het is vervolgens niet verwonderlijk dat taal zo’n belangrijke cultuurdrager is die zorgt voor gemeenschapsvorming. De taalgrens tussen Vlamingen en Franstaligen is voor velen een grens tussen sociale groepen, en op grond daarvan construeert men een ‘Vlaanderen’ dat prevaleert op eventuele scheidslijnen tussen ‘Antwerpen’ en ‘Limburg’. Ideologische keuzes die vooral draaien om watheid. Het is door de ontmoeting met anderen dat een eigen identiteit ontstaat en zich tegelijkertijd onderscheidingen en collectieven vormen. Die ontmoeting kan verrijkend, amusant en zelfrelativerend zijn. De ontmoeting kan echter ook gepaard gaan met onbegrip en geweld. Populisten die hun pijlen richten op vreemdelingen vragen niet naar identiteit, maar volstaan met predicaten als ‘de elite’ en ‘allochtonen’; demonstranten bij nieuw geopende assielzoekerscentra zitten niet te wachten op hele verhalen van vreemdelingen. Daarbij wordt niet gezocht naar wat ons bindt, maar naar wat ons onderscheidt. Zodra verschillen overheersen in de perceptie, ontstaat vervreemding en dus ongemak en zelfs angst.

De Franse socioloog en postmoderne filosoof Jean Baudrillard schreef over de massa’s dat zij geen uitstraling kennen, ‘integendeel, ze absorberen idere uitstraling van perifere constellaties als de Staat, de Geschiedenis, de Cultuur en de Betekenis. Zij zijn de inertie, de macht van de inertie, de macht van het neutrom’.[1] Dat klinkt misschien cynisch, maar het is niet onwaar dat zelfrelativering en open conversatie vaak niet zo goed samengaan met populisme en nationalisme. Een nationalistisch discours kan in principe maar bestaan door een beroep te doen op een geschiedenis als legitimering van staat en volk, en een cultuur als bindmiddel voor dat volk tegenover een ander volk. Nationalisme legt, met andere woorden, veel nadruk op watheid.

Geschiedenis en cultuur. Het concept cultuur, merkte Alec McHoul op, verraadt wat Wittgenstein in zijn Blue Book ons ‘snakken naar algemeenheid’ noemt, onze ‘minachtende houding tegenover het particuliere geval’.[2] Tevens heeft cultuur een normatief karakter. Cultuur verklaart niet alleen een handeling, maar controleert en schrijft voor.[3] Met het hele idee van een cultuur wordt dus opnieuw zo algemeen mogelijk verenigd en tegelijkertijd streng afgebakend. Het gaat niet zozeer om een socio-historisch feit als wel om een ideologische constructie. Jean-Luc Nancy stelde dat de geschiedenis ‘niet in de eerste plaats behoort tot de tijd, noch tot opeenvolging, noch tot causaliteit, maar tot gemeenschap, of tot gemeen-hebben.’ In die zin is de gemeenschap de ‘geschiedenis’ ná de eigenlijke geschiedenis.[4]

Het particuliere geval ondermijnt in beginsel elk idee van algemeenheid. Van ‘ons’, ‘wij’, ‘cultuur’, ‘de natie’. Tegelijkertijd bestaat het verlangen deel te zijn van een algemeenheid. Die spanning zorgt ervoor dat de ‘wij’ zowel inclusief als exclusief de toehoorder is. Exclusief: wij, de West-Europeanen, en dus niet de Midden-Oostersen. Inclusief: wij, de mens. In een maatschappelijke discussie het argument naar voren schuiven dat het om ‘onze cultuur’ gaat, is (terecht of onterecht) een fundamentele grens aangeven, een grens tussen ons en de ander. En toch. Toch wil je misschien graag meer zijn dan alleen iemand met een blanke huid, iemand die Nederlands spreekt, iemand die van haring en pannekoeken houdt, iemand die van liberalisme of protestants-conservatisme houdt. ‘Ons’ kan een dooddoener zijn, een manier om jezelf (of je zelf) tekort te doen in ruil voor een zekere behaaglijkheid binnen een groep. Die ruil is geheel begrijpelijk, maar de vraag naar het wie blijft belangrijk. Als we bijvoorbeeld die ander waren, zouden we dan niet hetzelfde doen, willen en voelen? Wat voor verhaal heeft diegene daarover te vertellen?


[1] In de schaduw van de zwijgende meerderheden, 1982.
[2] McHoul 1996, blz. 42.
[3] McHoul 1996, blz. 47.
[4] McHoul 1996, blz. 50.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Lawrence Principe, 'The Secrets of Alchemy': review

Mulisch en Márquez: van woorden naar beelden

Het Midden-Oosten ontdekken: van een Vlaams muziekfestival tot de 12e-eeuwse al-Sohrawardi