Eindeloze bibliotheek



We gaan eens stilstaan bij ontzaglijke ruimtes die eindeloze tijd en eindeloze middelen veronderstellen, en de consequenties ervan voor de aanleg van informatieverzamelingen. Een gedachte-experiment. Hiervoor wordt een combinatie van ideeën gebruikt die misschien wat ongewoon lijkt. Hun samenkomst heeft als zodanig een gebrek aan betekenis in de innerlijke encyclopedie die elk mens van zijn wereld heeft. Toch gaan we het eens proberen.

In 1966 verscheen postuum het boek Theory of Self Reproducing Automata, dat gebaseerd was op John von Neumanns ideeën die hij sinds de jaren veertig had ontwikkeld over zichzelf replicerende machines. In de aard der zaak betreft het machines die zodanig geprogrammeerd zijn, dat ze zichzelf herhaaldelijk blijven reproduceren, zodat de aantallen exponentieel kunnen toenemen, mits de benodigde grondstoffen beschikbaar zijn. Het hypothetische apparaat dat tot zoiets in staat was, zou bekend worden als de Von Neumann-machine, en het zou als zodanig furore maken in de sciencefictionliteratuur. Op het eerste gezicht lijkt het een bizar en ludiek idee. Het theoretische apparaat flirt dan ook met het groteske en angstaanjagende, en er lijkt niet onmiddellijk een passend doel te bestaan dat eindeloze replicatie van een leger van machines vereist. Althans, binnen de culturele en wetenschappelijke context van halverwege de twintigste eeuw. De doelen die Von Neumann kon bedenken pasten, op dit punt niet verrassend, uitstekend in een sciencefictionscenario, namelijk grootschalige mijnbouwoperaties in de ruimte. Denk bijvoorbeeld aan de asteroïdengordel in ons zonnestelsel.

Von Neumanns creatie is echter nooit in vergetelheid geraakt en lijkt alleen maar interessanter  te zijn geworden in de (vermeende) wetenschappelijke vooravond van de nanotechnologie en micromachines. Laten we echter niet de weg inslaan van een lange, computertechnologische verhandeling. Laten we in plaats daarvan een andere weg inslaan. Geen zijweg. Om de volgende weg te bereiken zullen we even over een denkbeeldige sloot moeten springen. Eenmaal aan de overkant is er de idee van het heelal, de kosmos, het universum. Ik bedoel hiermee niet de beperkte ruimte zoals we die met telescopen kunnen waarnemen, maar de gehele ruimte, waarvan we de proporties en dimensies niet kennen, onder meer omdat de afstand tussen ons punt en het verste punt in willekeurig welke richting sinds de oerknal te groot is geworden voor het licht om die afstand te kunnen overbruggen in de tijd die sindsdien verstreken is. Er is geen reden om aan te nemen dat voorbij de grenzen van de waarneming niets meer ligt. Integendeel. De onbevattelijke onbegrensdheid waarin we ronddrijven noopt tot enkele even vreemde conclusies. Zo hebben sommigen, van filosofen tot astronomen, gemeend dat alles wat kán bestaan, daadwerkelijk ooit ergens móét bestaan, omdat al het mogelijke in grenzeloosheid vroeg of laat werkelijkheid wordt. Het leven is daar een voorbeeld van. Hoe miniem de kans op de spontane vorming en verdere ontwikkeling van leven in het heelal ook is, een kans die volgens de Zeldzame Aarde-hypothese zelfs extreem klein is, toch weten we dat wij, mensen, er zijn. Dat is tenminste al iets. Goed dan. De gedachte dat al het mogelijke vroeg of laat werkelijkheid moet worden in de onbegrensdheid van het universum houden we vast, en we voegen er de Von Neumann-machine aan toe.

Zo verkrijgen we het decor van een zichzelf kopiërende machine op een bepaald punt en op een bepaald tijdstip ergens in de kosmos. Nu kunnen we het decor ook nog verrijken met een beknopt stuk denkbeeldige geschiedenis. Als één beschaving mogelijk is, dan is beschaving als zodanig mogelijk, en valt een tweede beschaving niet uit te sluiten. Het universum zit niettemin vol gevaren, en er hoeft maar een asteroïde in te slaan, of het is gedaan met ons. Daarom lijkt het niet onaannemelijk dat de Von Neumann-machine zijn maker overleeft en door zal gaan met wat het dan ook maar geacht werd te doen. Dat is mogelijk, en dus moet het zo zijn. Dat komt goed uit. De mens is namelijk een historisch dier, dat wil zeggen dat hij doorgaans de behoefte heeft bagage bij zich te houden van zowel materiële als immateriële aard, en juist dat laatste is wat, enigszins simplistisch voorgesteld, leidt tot een vorm van intellectuele en wetenschappelijke verrijking. We kunnen hier gerust van kennis spreken. Als gevolg daarvan leven we letterlijk in een letterlijke samenleving, waarbinnen teksten niet vallen weg te denken. Uit de behoefte tot behoud is de stap naar collectievorming snel gemaakt.

Niet voor niets zijn bibliotheken ouder dan de weg naar Rome, mogelijk zo oud als het geschreven woord zelf. Voorbeelden zijn Ebla, Ninive, Pergamon en, als summum van de klassieke oecumene, Alexandrië. Nationale bibliotheken zijn in moderne tijden een mooie poging om teksten en dus kennis en culturele bagage te verzamelen op één punt. De fysieke aard ervan vormt echter een belemmering: in de beperkte ruimte van een stad of land kan de bibliotheek niet eindeloos blijven groeien. Het internet is een overtreffende trap van het tekstuele hamsteren, maar heeft paradoxaal genoeg als nadeel zijn immateriële karakter. Zonder stroom houdt het op. Behoud suggereert verder de hoop op permanentie, en er zijn vermoedelijk heel weinig mensen die overgaan tot schrijven om de wens totaal genegeerd en vergeten te worden. Kennis veilig bewaren voor toekomstige generaties is niet alleen handig en prettig, maar misschien zelfs noodzakelijk. Een dergelijk project kan fysiek gezien best uitgevoerd worden. Wederom geldt: omdat het mogelijk is, moet het werkelijkheid zijn, ooit, ergens.

We kunnen nu de volgende stap maken, namelijk het veronderstellen van een Von Neumann-machine die tot doel heeft alle kennis die er is en die maar te vergaren valt, bijeen te brengen, te ordenen en te bewaren in een bibliotheek. Als een onuitwisbare vingerafdruk van de beschaving en zijn omgeving. Kennis draait om alles wat het geval is en alles wat men denkt dat het geval is, zowel met betrekking tot de beschaving als alles wat erbuiten ligt. De Franse filosoof Michel Foucault stelde puntig dat het spreken niet vrij is door structuren rondom het individu die hem vormen en sturen. Desondanks wordt in de eeuwigheid alles gezegd. Over alles, zelfs illusoire werkelijkheden. Alle goden en werkelijkheden, hoe buitenissig ook, zeggen iets over de individuen die hen voortbrengen. Wil de bibliotheek de weerslag van de soort zijn, dan moet voor alles een plek ingeruimd zijn.

Alle informatie neemt ruimte in, dus we mogen een fysieke verzamelplaats in de ruimte veronderstellen. Als de werkelijkheid, oftewel het heelal, eindeloos is, dan valt er echter ook eindeloos veel te weten. Er is altijd wel een letterlijke of figuurlijke horizon waarachter nog geen nieuwsgierige blikken geworpen zijn. Om alles wat het geval is te beschrijven, moet de bibliotheek dus eindeloos groeien. Daarvoor zijn de machines nodig, en hun zielloze procreatie, voeg ik knipogend toe, maakt dat het project vrij letterlijk een vliegende start krijgt.

Dit is het juiste punt om informatiehoeveelheden in perspectief te plaatsen. Hoewel de hypothetische, exotische beschaving geen kennis heeft van de aarde met alles erop, zijn enkele aardse vermeldingen zinvol. Volgens UNESCO publiceert men ongeveer 2,2 miljoen boeken per jaar. Voor een wereldbevolking van zeven miljard lijkt dat erg weinig, maar er is uiteraard een stapeleffect. Het schijnt dan ook dat het aantal boeken op aarde, herdrukken niet meegerekend, momenteel op ruwweg 130 miljard ligt, en ik durf te vermoeden dat er meer titels bij komen dan verdwijnen. Het werkelijke aantal geproduceerde boeken moet ongetwijfeld nog hoger liggen, niet alleen omdat de telling moeilijk is, maar ook omdat zo veel materiaal in de loop der decennia, eeuwen en zelfs millennia verloren is gegaan. Wat we nu nog hebben aan oude drukken, handschriften, kleitabletten, inscripties en zo meer is bij elkaar genomen misschien maar tien procent van het oorspronkelijke totaal. Een tip van de ijsberg dus, wat aangeeft dat complete subjectieve universa van ervaringen, herinneringen en ideeën verloren kunnen gaan. Een treurige waarheid. Laten we nu dan eens aannemen dat voor de ruimtebibliotheek niets verloren is gegaan, en dat het bedoeld is om te blijven voor een geletterde beschaving. Over wat voor aantallen, over wat voor orde van grootte, hebben we het dan? Ik heb geen idee, maar het moet enorm zijn. Vele miljarden, op termijn biljoenen en biljarden. De collectie zal, indien de achterliggende beschaving blijft bestaan, in elk geval enkel in omvang blijven toenemen.

Stel je een bibliotheek voor, zo groot als een planeet, groter zelfs, dat ooit ontworpen is voor intelligente organismen, maar nu een sluimerend labyrint vormt van kennis in alle mogelijke vormen. De proporties zullen blijven toenemen, en in de loop der eeuwen of millennia zal de bibliotheek zijn kolossale, immense afmeting verkregen hebben, totdat alle grondstoffen uit het betreffende zonnestelsel opgebruikt zijn en de Von Neumann-machines misschien wel in de zeer eigenaardige situatie verzeild geraakt zijn van het elkaar slopen en reproduceren.

Over het lot van de Von Neumann-machines hoeven we ons verder niet te bekommeren. Eigenlijk waren ze slechts nodig om een beeld te schetsen, en dat hebben we nu. Het doet er feitelijk niet toe hoe de toekomst van onze bibliotheek zal zijn in relatie tot de vloot van machines. Waar het om gaat, is dat we de bibliotheek hebben, en op dit punt is die groot genoeg. Groot genoeg, zelfs, om onmogelijk beschreven te kunnen worden binnen het bestek van deze of gene tekst. Het papier kan de gedachte niet bevatten. Een beschrijving zou, indien ernstig genomen, zelfs ontaarden in de totale beschrijving en indexering van alles wat maar verband houdt met de bibliotheek, zijn geschiedenis, zijn vorm en zijn inhoud, en die beschrijving zou minstens net zo groot zijn qua hoeveelheid data, dat we ons een tweede bibliotheekformaat mogen voorstellen. Dit proces, deze oeverloze overgave aan metatekst, zou in principe door kunnen gaan tot, inderdaad, het einde der tijden, hoewel het moeilijk is een bibliotheek voor te stellen die zowel inhoudelijk als in vorm de gehele kosmos bevat en omvat. Sterker nog, die gedachte is gekmakend. Althans, gekmakend in de meest superlatieve vorm ten opzichte van het soort speelse, creatieve krankzinnigheid dat vereist is voor de onderneming die we begonnen zijn te beschrijven. Zoals gezegd, is voor die beknopte, verkennende beschrijving het wel en wee van de ingenieursmachinerie irrelevant, omdat het te ver zou voeren.

Die bibliotheek, daar moeten we het eens verder over hebben. We stellen ons die bibliotheek voor in een bolvorm, het soort lichaam dat een praktische elegantie, eenvoudige schoonheid en symbolische rijkdom bezit. De bol is niet alleen sterk, maar biedt tevens de grootst mogelijke inhoud met het kleinst mogelijke oppervlak. Sinds de oudheid werd hij geassocieerd met de hemel, eeuwigheid en volmaaktheid, maar ook als een allesomvattende eenheid. In de premoderne kosmologie is de bol de begrenzing van de kosmos met de aarde en de hemelsferen. Hij bevat tevens de platonische lichamen als ook de klassieke elementen water, aarde, vuur en lucht. In zekere zin moet ook de ultieme bibliotheek alles bevatten en eeuwig zijn, en er is geen reden ons of welk denkend wezen dan ook enige symboliek te ontzeggen.

In een kosmos waar al het mogelijke mogelijk zal worden, kunnen we ons de bibliotheek ook indenken als hallucinant in zijn interieur. Stel je bijvoorbeeld de kerkers van Piranesi voor, met eindeloze ruimtes waarin gewelven, rondbogen, trappen en katrollen alle kanten op lijken te gaan en de zwaartekracht lijken te trotseren. In de ruimte, moet hier aan toegevoegd worden, ervaart men geen zwaartekracht, dus een poort kan heel best in het plafond zitten, en een trap is feitelijk niets anders dan een ergonomische nostalgie naar het kraambed van de soort.

Giovanni Battista Piranesi (1720-1778), denkbeeldige kerkers.

Die nostalgie sluit aan bij de drang tot behoud en is een goed iets, want zij is de voedingsbodem op basis waarvan de verveling, door de tijd veroorzaakt, bestreden kan worden. Behoud is het sleutelwoord. Een niet-functionele bijkomstigheid hiervan is een sterk besef van tijd, waardoor een denkend wezen zich bewust wordt van zijn plaats in tijd en ruimte. Net zoals ruïnes en oude graftombes met kunstschatten een besef van tijd scheppen. De geschiedenis leeft nog. Het verlangen naar nabijheid met het verleden kan men in bibliotheken en musea terugvinden, twee zijdes van dezelfde munt, maar het is ook een drijfveer voor de bouw van kunstmatige ruïnes in tuinen en landgoederen sinds de achttiende eeuw, zoals Jacques Claes opmerkte in De dingen en hun ruimte (1970). Die zijn slechts in een bepaald opzicht zinloos, maar als tijd en ruimte geen rol spelen, waarom zou men zich dan niet aan zulke dingen wagen?

Ludieke toepassing van zinloos geworden bouwkundige elementen voegen we daarom toe aan ons decor. Waar men sinds mensenheugenis kunst gefabriceerd heeft, daar kan de hypothetische beschaving gedurende vele decennia, eeuwen en misschien zelfs millennia zich nu en dan best de vrijheid permitteren om af te wijken van rigide functionaliteit, zeker in de ruimte, waar het zware werk door machines gedaan wordt en de zwaartekracht architectonische waaghalzerij geen parten speelt. We kunnen ons dus een kunstmatige bol van planeetgrootte voorstellen die ten volle zijn drie dimensies benut, iets wat zelfs Piranesi onmogelijk ooit met potlood en papier had kunnen uitbeelden. In de eeuwigheid en eindeloosheid is simpelweg geen ruimte voor beperkingen van welke aard ook.



[Beide wallpapers zijn anoniem.]

Reacties

Populaire posts van deze blog

Lawrence Principe, 'The Secrets of Alchemy': review

Mulisch en Márquez: van woorden naar beelden

Het Midden-Oosten ontdekken: van een Vlaams muziekfestival tot de 12e-eeuwse al-Sohrawardi