Onkenbare schat van de onsterfelijke

In zijn korte verhaal De onsterfelijke beschrijft Jorge Luis Borges in een raamvertelling de moeizame reis van een Romeinse bevelhebber door een onbekende woestenij. De man is op zoek, en de hoop het gezochte te vinden drijft hem onverbiddelijk voort, tot ver voorbij de onbekende horizon. Wanneer hij, meer dood dan levend, aankomt op de wonderbaarlijke mythische locatie is hij slechts alleen. Al zijn mannen zijn onderweg overleden, geveld door de elementen. Wat treft hij aan? Een dorre en verlaten stad vol onbegrijpelijke buitenissigheden: trappen en tunnels, kamers en zalen die allemaal onderling verbonden zijn, nergens toe leiden en een onbegrijpelijke architectuur laten zien. Het is de stad van de onsterfelijken. Tot zijn stomme verbazing komt de Romein in de omgeving van de stad in aanraking met verwilderde mannen, maar zij blijken niet te kunnen spreken. Vervreemding alom. De bevelhebber heeft iets gevonden wat geen mens vóór hem gevonden heeft, maar nu hij het ziet, kan hij er niets mee.

Wat de Romeinse aanvoerder betreft, die zijn wij allemaal. De gehele menselijke geschiedenis is vol van onbegrijpelijke expedities naar nog onbegrijpelijkere plaatsen, ergens verstopt in ons beeld van de kosmos. De eeuwige ironie is dat het niet alleen een tocht is door een dorre en (vijandige) woestijn is, maar dat aan het einde van de route alleen maar verlatenheid en onbegrijpelijkheid wacht op ons. Wanneer we terugkeren naar alles wat ons bekend en vertrouwd is, doen we dat nagenoeg met lege handen. We waren beter bij de haard gebleven. Tot zover de ambitie, de illusie, het materialisme, de godsdienst, de drang naar ‘meer’.

Het doel van de reis is helder. We kennen het allemaal. Wie kent niet verhalen van mensen die door zuiver nieuwsgierigheid en ontdekkingsdrang begonnen aan een reis? Het probleem is alleen wat we met de reis zelf en het resultaat ervan moeten doen. We zien de wereld om ons heen en zien een ondoorgrondelijk gigantisch universum vol geheimen. En vol van vermeende geheimen. Overal meent de mens mysteries te zien, en zijn drang naar kennis drijft hem immer voort op zoek naar invulling aan die mysteries. Slechts zelden slaagt hij daarin, en zelfs als het hem lukt, dan nog zal het probleem zich enkel verschuiven. Een nieuw mysterie dient zich aan.

Dit ligt aan de basis van een fundamenteel probleem bij de menselijke zoektocht naar kennis en zijn behandeling van kennis. Umberto Eco schrijft niet voor niets: een geheim is altijd een leeg geheim. Telkens als men een antwoord gevonden denkt te hebben, verschuift het probleem zich. Als men een Antwoord wil, blijft men eeuwig zoeken. Een waar geheim is slechts dan een geheim, als het doorverwijst; onze episteme kan en mag nooit rond en voltooid zijn. Het is door dit gegeven dat de moderne mens in wezen niets verschilt van de oermens, en het is hierom dat Frank Herbert stelt dat de hedendaagse mens net zo ‘mythologisch’ is ingesteld als een Bosjesman.

Mythen zijn niet uit te roeien. Dat hoeft ook niet. Beloftes van antwoorden en bijzondere plaatsen zullen altijd blijven. De Joden hadden het Hof van Eden, de middeleeuwers het magische rijk van Presbyter Johannes, de Spaanse veroveraars hadden het Eldorado, en sinds de twintigste eeuw hebben we een wildgroei aan interpretaties van archeologische en literaire bronnen die leiden tot allerhande ideeën over oeroude beschavingen, verloren kennis en wonderen die de gehele geschiedenis van de mensheid op hun kop zouden zetten. Altijd is er wat Eco de argwaan noemt: een wijze van interpreteren waarbij uit het minimale graag het maximale wordt afgeleid. Altijd moet er voor ons, interpreten, een geheim zijn, en als dat er niet is, dan máken we het. Altijd zijn er vragen en geheime plaatsen. Als we die geheime plaatsen niet vinden, dan scheppen we doofpotaffaires en kwaadaardige overheden die onze zoektocht moedwillig verhinderen. Complottheorieën zijn de hedendaagse ‘kosmologieën’.

Het internet is doorspekt met honderden theorieën die de gevestigde denkorde en kennisstructuur betichten van dekmantels, opzettelijke dwaalsporen bedenken, het volk misleiden en het ontkennen van een nieuwe waarheid. Op websites zoals Youtube kan men gemakkelijk zeer uitvoerige reeksen documentaires vinden die handelen over verloren werelden en vergeten wonderen. Daarin zien we pleidooien voor het bestaan van Atlantis, de stelling dat de mens al bestond ten tijde van de dinosauriërs, dat oeroude culturen over vliegtuigen beschikten, dat de aarde hol is en verborgen beschavingen herbergt, en dat ruimtewezens in het verre verleden onderling vochten om de heerschappij over de aarde en zijn grondstoffen. De drang tot die theorieën is natuurlijk volstrekt begrijpelijk en op zichzelf vergeeflijk. Op de achterliggende argwanende interpretatie valt echter veel aan te merken.

Ik ben nog altijd van mening dat een belangrijk argument voor zulke theorieën voornamelijk berusten op twee bronnen: de archeologie en de literatuur. In beide gevallen zoekt men het liefst in oeroude bronnen. Men speurt naar tekens in kleitabletten die millennia onder het woestijnzand rustten, naar rotstekeningen die rare figuren laten zien, naar mythen die zich laten verbinden met archeologische zaken en andere mythen (doorverwijzing dus).

Neem nu de oeroude stad Derinkyu. Dit is een groot onderaards complex uit mogelijk de achtste eeuw voor Christus, en waarvoor een enorme hoeveelheid werk verzet is in een tijd waarin het leven nog betrekkelijk primitief was. Samen met andere steden in dezelfde regio, Cappadocië, vormen ze een wonder van de oudheid. Argwanende interpreten hebben, geheel terecht, geobserveerd dat Derinkuyu totaal van de buitenwereld afgesloten kan worden door middel van grote zware stenen deuren die alléén bediend kunnen worden van binnen uit. Ze vragen zich voorts af waarom zoveel mensen zolang zouden werken aan een grote onderaardse stad? Ze zoeken in oude schimmige teksten naar een antwoord, en vinden die in de Vendidad, een Zoroastrisch boek. Hierin wordt een conflict beschreven tussen twee supernatuurlijke wezens. Onze interpreten plegen hierin te lezen dat het mogelijk kan gaan om twee buitenaardse rassen die vechten om de aarde, en dat de mens wilde vluchten voor alle ellende. Ze verwijzen daarbij tevens naar passages in de Vendidad waarin de mens opdracht kreeg tot het bouwen van iets dergelijks, een beetje zoals Noach een ark diende te bouwen om te overleven. Waar de argwanende interpreten mogelijk echter niet bij stilstaan is het simpele feit dat verreweg de meeste deuren het beste van binnen uit gesloten worden, omdat dit het meest logische is. Als het andersom is, dan spreken we anno 2012 doorgaans van een gevangenis. Een oeroude stad en een mythe: ze kunnen natuurlijk verband houden met elkaar, maar is dit een argument voor de interpretatie met ruimtewezens? Lezen wij in de mythe van de strijd tussen Zeus en Typhon dan ook zoiets? Of in de strijd tussen Tiamat en Marduk (onder andere opgetekend in de drieduizend jaar oude Enuma Elisj)? Neen.

Het zoeken naar een waardevol geheim gaat voort. Opnieuw wordt zij gevonden, en ditmaal in de vorm van een onderaardse wereld. We lezen reeds in teksten van de Soemeriërs (de oudste beschaving ter wereld) over een onderwereld. Ook de Grieken kenden een Hades. De Germanen hadden Niflheim, en zelfs aan de andere kant van de wereld treffen we bij de Maya’s Xibalba aan. Is dat toeval? Zou er op basis van deze correspondentie niet geconcludeerd kunnen worden dat er inderdaad een onderaardse leefwereld is, vol onbekende wezens en steden? Deze mythe werkte door tot halverwege de twintigste eeuw, wanneer een legerofficier in zijn vliegtuig naar de poolgebieden gaat en beweert een opening gevonden te hebben naar een tot noch toe onbekende wereld, diep onder de aardkorst.

Onderzoekers hebben in Ecuador mysterieuze grottenstelsels gevonden, waarvan ‘men’ (als bron is er altijd de ondefinieerbare ‘men’) zegt dat plaatselijke indianenstammen haar geheimen al eeuwenlang bewaken. Ze hebben er kunstvoorwerpen vandaan gehaald die tekens en motieven laten zien die zich maar moeilijk laten verbinden met de inheemse kunst en cultuur. Akkoord. Maar dan: kunnen de voorwerpen dan niet, via veronderstelde handelscontacten, met andere culturen verbonden worden? Neen, ze moeten van buitenaardse oorsprong zijn, want de gevonden tekens zijn geheel onbekend. Dat ze onbekend zijn zal ik zeker niet ontkennen, maar zoeken we bovenaardse oorzaken dan ook bij, om eens wat te noemen, het Voynichmanuscript? En als we ons even verplaatsen in die buitenaardse wezens, en we stellen ons voor dat wij ergens een beschaving opbouwen met onze geavanceerde technologie, zouden wij dan ook allerlei gezichtjes in kleitabletten tekenen en deze lukraak in een grot leggen? Vervolgens, om nog meer verbanden tussen grotten, onderaardse werelden en buitenaardse beschavingen te leggen, vindt men een bijzondere locatie in Yucatan. Aldaar trof men een grote grot aan waarin eeuwenlang een belangrijke Mayatempel verborgen bleef, al hebben we enige verwijzingen van priesters in handschriften aangetroffen. Men vond hier delen die vol zaten met vleermuizen, jaguarresten, en men trof er menselijke resten aan, alsmede een grote geul. Al deze zaken, onder andere, laten zich uitstekend verbinden met de opgetekende Mayamythe van Xibalba. De conclusie luidt voor sommigen dus dat Xibalba wel echt moet zijn. Bij eenzelfde redeneerpatroon zouden we op basis van de fysieke realiteit van de berg Olympus ook mogen concluderen tot het bestaan van de Olympische goden (welke nu geïdentificeerd zouden worden als buitenaardse wezens).

Maar goed, wat de waarheid nu precies is, doet hier uiteindelijk niet eens ter zake. Het gaat erom dat mensen vroeg of laat elke wildernis doorkruisen, op zoek naar antwoorden. Of de vragen terecht zijn of niet maakt niet uit. De Romeinse bevelvoerder kende de wonderlijke beschrijvingen in de encyclopedie van Plinius, Naturalis historia. Hij zocht naar de onsterfelijken, maar het was niet wat hij ervan had verwacht. De onsterfelijkheid stompte af. Men bouwde doelloos voort, maar vergat uiteindelijk te spreken, misschien omdat alles al wel gezegd was. Dat levert een curieuze paradox op. Hierboven is namelijk bepleit dat die Naturalis historia eigenlijk nog steeds geschreven wordt. Ze is nog niet voltooid. Dat zal zo blijven, zolang wij sterfelijk blijven, zolang wij niet de tijd hebben aan alles te wennen.




Reacties

Populaire posts van deze blog

Lawrence Principe, 'The Secrets of Alchemy': review

Mulisch en Márquez: van woorden naar beelden

Het Midden-Oosten ontdekken: van een Vlaams muziekfestival tot de 12e-eeuwse al-Sohrawardi